Twee weken geleden oordeelde de rechter dat vanuit Nederland niet langer F-35-onderdelen aan Israël geleverd mogen worden. Deze uitspraak schijnt licht op twee fundamentele problemen in het huidige wapenexportbeleid: de toetsing door een bondgenoot en het gebruik van algemene vergunningen.
In een brief vorig jaar juli schreef de toen net demissionaire regering juist meer gebruik te willen maken van beide mogelijkheden. Het kabinet wil toetreden tot het Duits-Frans-Spaanse verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein. Hiermee wordt de grip op de export van gezamenlijk geproduceerde wapens verder uit handen gegeven. Waar de Nederlandse regering onderdelen van het wapenexport nu nog zelf controleert, ontbreekt straks die verplichting als de eindproductie plaatsvindt in een ander verdragsland.
Rechter
Zoals het kabinet tot voor kort vertrouwde op de exporttoets van de Verenigde Staten met de leveringen van F-35-onderdelen aan Israël, zou Nederland – als het tot het verdrag toetreedt – zijn exporttoets toevertrouwen aan andere EU-landen. Na de uitspraak inzake F-35-onderdelen zou het tegenovergestelde echter voor de hand liggen. De rechter oordeelde juist dat Nederland vanwege veranderde omstandigheden in het ontvangende land verplicht is zelf te controleren of de wapenexport voldoet aan de criteria van mensenrechten en internationale veiligheid, zoals neergelegd in het Gemeenschappelijk Standpunt van de Europese Unie en het internationale Wapenhandelsverdrag.
Er is een begrijpelijke wens om wapenexport te harmoniseren. Maar de praktijk is nu dat Nederland, door toetreding aan het verdrag, zijn eigen exportcontrole uit handen geeft aan landen met een te soepel wapenexportbeleid.
Frankrijk en Spanje hebben de afgelopen jaren bijvoorbeeld veel wapens geleverd aan Saoedi-Arabië, dat in Jemen op grote schaal en stelselmatig het oorlogsrecht schond. Duitsland is al jaren – en in het bijzonder ook de afgelopen maanden – een belangrijke wapenleverancier van Israël, dat nu een oorlog voert in Gaza waar volgens het Internationaal Gerechtshof mogelijk genocide plaatsvindt.
Nederland is de afgelopen jaren terecht voorzichtig geweest met wapenexport naar diverse landen. Voor landen als Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije gold bijvoorbeeld aanvullend nationaal beleid, de zogeheten presumption of denial. Hierdoor werd de bewijslast bij de exporteur en het ontvangende land gelegd; zij moesten aannemelijk maken dat de goederen, bijvoorbeeld, niet konden worden gebruikt voor het plegen van oorlogsmisdaden. Omdat Nederland nu wil aansluiten bij het Duits-Frans-Spaanse verdrag, is dit beleid vlak na het demissionair worden van het kabinet alvast afgeschaft, zonder enige inhoudelijke toelichting.
Opgeschort
Ook is het kabinet van plan om ‘versterkt gebruik’ te maken van algemene vergunningen, waarbij toestemming niet meer per bestemmingsland, maar per wapenproject wordt gegeven. In dit geval wordt toetsing dan niet aan een ander land overgelaten, maar na een eenmalige vergunningsafgifte voor de gehele projectperiode opgeschort voor dat wapenproject. Zo’n algemene vergunning werd ook gebruikt voor de F-35-leveranties aan Israël. De rechter kraakte dit beleid en stelde dat het opschorten van de exporttoets ‘tot het onaanvaardbare resultaat (zou) leiden dat het doel van het wapenexportbeleid volledig zou kunnen worden ondergraven’.
De Nederlandse regering is nu nog verplicht te toetsen of wapenexporten voldoen aan de criteria zoals mensenrechten en internationale veiligheid. De Tweede Kamer kan op basis van een tijdige rapportage in principe zicht krijgen op deze exporten en waar nodig aan de bel trekken. Dit democratisch toezicht is vrijwel onmogelijk in dit verdrag en door de algemene vergunningen. Exportrapportage zou dan pas maanden nadat er geleverd is bekend worden, en de eindbestemming van goederen kan zelfs onzichtbaar blijven.
Ketelmuziek
De door het kabinet voorgestelde maatregelen over wapenexport worden gepresenteerd als noodzakelijk vanwege de oorlog in Oekraïne en zouden de Europese veiligheid versterken. Maar deze redenering is betwistbaar, want waarom worden dan juist maatregelen voorgesteld die primair zijn gericht op de export van Europese wapens naar landen buiten de EU? Tegen dit ‘weglekken’ nam de Tweede Kamer onlangs nog een motie aan. Deze vorm van harmonisering en gebrekkige democratische controle draagt allerminst bij aan de versterking van Europese defensiecapaciteiten of Europese veiligheid, maar is vooral ketelmuziek voor wapenproducenten die er al jaren voor lobbyen.
Wapenexport is een precaire zaak, waarvoor terecht strenge regels gelden. We hebben de verantwoordelijkheid te voorkomen dat militaire goederen worden ingezet bij schendingen van mensenrechten en het oorlogsrecht, zoals de F-35-zaak ook laat zien. Strikte naleving door Nederland van wapenexportregels, gecontroleerd door het parlement, is hiervoor nodig.
Het Duits-Frans-Spaanse verdrag en de algemene vergunningen staan hier haaks op. De Kamer moet dan ook controle houden over het wapenexportbeleid, het verdrag een halt toeroepen en een einde maken aan de algemene vergunningen.
Dit artikel van Frank Slijper (expert wapenhandel PAX) en Wendela de Vries (onderzoeker en activist bij Stop Wapenhandel) verscheen ook in de Volkskrant.