Monument

14 juni 2017

Loom-majestueus glijdt een havik over de kleurrijke bergweiden en een klein hert steekt aan het eind van het bijna verlaten dorp rustig de smalle asfaltweg over, terwijl de vrouw van de neef van Hasan Nuhanović de tafel volzet met eten. Genoeg voor een weeshuis, zou mijn vrouw zeggen. Toch zijn we maar met z’n vijven: toenmalig VN-tolk Hasan Nuhanović, zijn neef en diens vrouw, advocate Liesbeth Zegveld en ikzelf. Oost-Bosnië, vrijdag 9 juni 2017.

Het is al vele jaren terug dat Hasan mij voor het eerst uitnodigde om een keer met hem de weg terug te gaan, die hij met zijn ouders en broer ging in voorjaar en zomer van 1992. Ik doe het nu voor het eerst. De oorlog ontplofte en ze waren gedwongen hun huis in Vlasenica te verlaten, vluchtten naar het dorpje waar ze familie hadden en waar wij nu van de rijke dis genieten: er is pita met gehakt of met spinazie en kaas, verse šopska salade, gevulde koolbladeren, brood, en natuurlijk een glaasje thuisgestookte slivovica, de roemruchte pruimenbrandewijn. Dit is het dorpje waar de familie Nuhanović vakanties doorbracht. Hasan wijst naar de rotsformaties waar zijn broer en hij als kinderen cowboy en indiaantje speelden. En gelukkig waren.

Voorbij die grote stenen loopt hij nu met Liesbeth en mij de berg op. Vijfentwintig jaar geleden werd ook dit dorpje onder vuur genomen – met tanks, met bombardementen door Servische vliegtuigen. Hij laat ons de plek zien waar ze toen, in 1992, hutjes gebouwd hadden en noodgedwongen een week bivakkeerden. Een tocht door valleien en over bergen zou volgen; de keuze viel uiteindelijk op Srebrenica, omdat het gerucht ging dat daar nog eten was. Hasan herhaalt wat hij al vaker heeft gezegd: het eerste oorlogsjaar was het ergste. ‘We konden elk moment vermoord worden, niet alleen door granaten of bommen, maar ook als je een Servische patrouille tegen het lijf liep.’

De vele duizenden ontheemden die in 1992 hun weg vonden naar Srebrenica wisten dus uit eigen ervaring waartoe de Bosnische Serviërs in staat waren. Zij geloofden hun oren niet, toen ze na de val van Srebrenica tal van Dutchbatters hoorden verklaren dat die niet verwacht hadden dat het zo’n slachtpartij, een genocide, zou worden. Hadden die Nederlanders dan geen weet van de etnische zuiveringen van 1992, van eerdere oorlogsmisdaden van de Bosnische Serviërs?

Maar vandaag, daar in het dorp, aan tafel met uitzicht op de groene bergen, gaat het daar niet over. Hasan heeft er zelf ook een klein huisje dat hij ons laat zien. Na drukke weken brengt hij hier het liefst zijn weekenden door. ‘Man’, met Amerikaanse intonatie, ‘Man, hier kom ik dan tot rust. Hier slaap ik rustig, ga uren wandelen in deze bossen. De stilte, je komt er niemand tegen. Hier kan ik de batterij weer opladen.’ En na enige aarzeling: ‘Ik weet niet of jullie dat kunnen snappen, maar hier ben ik eigenlijk dichter bij mijn ouders en mijn broer dan op de begraafplaats in Potočari.’

De dag daarvoor stonden we daar nog kort bij de graven van zijn ouders en broer. Bij al mijn bezoeken aan Srebrenica ga ik erheen, naar die graven op de begraafplaats in Potočari, voor een stil gebed voor de ouders en de broer van Hasan. Die ik natuurlijk nooit ontmoet, nooit gekend heb – maar die mij op een bepaalde manier toch dierbaar zijn geworden. Een gebed ook voor Hasan en zijn onvermoeibare strijd, en voor zijn vrouw en dochter.

‘Dit huisje hier, op deze plek waar we als familie gelukkig waren, is eigenlijk een beter monument voor mijn ouders en broer. Hier immers is het leven, hier gaat het leven door. Snappen jullie dat?’ We zijn er maar een paar uren, in dat dorp, met welgeteld twaalf permanente bewoners. Ik zie Hasan ontspannen, ik zie hem lachen. Hij maakt luidruchtige grapjes.

Diezelfde avond, weer in Sarajevo, hebben we een gesprek met filmmaakster Jasmila Žbanić. Een goed gesprek, een nuttig gesprek. Maar het zenuwachtig trekje rond het oog van Hasan is weer terug. Ik vraag me af, verdomme, waarom ik niet eerder gehoor heb gegeven aan Hasan’s talrijke uitnodigingen om met hem tijd door te brengen in zijn huisje in dat dorpje in Oost-Bosnië? Hij weet dat ik druk ben, hij zal me mijn calvinistische agendavoering vergeven. Maar ik neem me voor vanaf nu jaarlijks een paar dagen met Hasan daar in dat dorp door te brengen – een plek immers waar Hasan zich gelukkig kan voelen, een deel van mijn stil gebed al verhoord wordt.

 

 

Steun ons vredeswerk en onze activiteiten

Word donateur van vredesorganisatie PAX of steun ons met een eenmalige bijdrage. Iedere gift is hard nodig en waarderen wij enorm. Bedankt!